|
Ingrid Jonker: Ik herhaal je (2000/2011)Vertaling Gerrit Komrij, biografie Henk van Woerden, Amsterdam: Uitgeverij Podium. Isbn 978 90 5759 437 3, €15,00, 221 blz.
|
Niet de film maar het gedicht |
Eén van de grote problemen waar de dichter Gerrit Achterberg mee sukkelde, was het vervelende gegeven dat lezers na 1937 erg geneigd waren om de tragische moord uit dat jaar bij de interpretatie van zijn poëzie te betrekken. Zoals bekend schoot Achterberg zijn hospita dood en verwondde hij haar zestienjarige dochter. Na zijn veroordeling tot tbs heeft de dichter vele jaren in verschillende psychiatrische inrichtingen doorgebracht. Ik kan me dan ook wel iets bij die lezers voorstellen. Gedichten over de dood, of over een verloren liefde, laten zich wel heel makkelijk in het leven van de dichter plaatsen. Dat uitgerekend Achterberg een dichter was die bij voorkeur niet over zijn eigen ervaringen schreef, is een detail dat dan makkelijk over het hoofd wordt gezien. Kennis van het, soms ellendige, leven van de auteur heeft nog een ander nadeel, zelfs als zo’n tekst daar wel over gaat: de lezer gaat maar al te makkelijk voorbij aan de vele andere mogelijke interpretaties van het gedicht. Want dat is toch vooral het mooie van poëzie: dat er in een dialoog tussen tekst en lezer een uniek kunstwerk ontstaat, dat alleen in het hoofd van die ene lezer kan bestaan. ‘Kennis is ballast,’ zeg ik daarom wel eens half serieus tegen mijn studenten. Want inderdaad, door biografische kennis verliest een gedicht eerder aan inhoud, dan dat het er ook maar iets bij wint. Zet de dichter daarom maar even op een zijspoor als je je in zijn poëzie wilt verdiepen.
Aan de uitgebreide bloemlezing Ik herhaal je van de Zuid-Afrikaanse dichteres Ingrid Jonker (1933-1965), is een meer dan tachtig bladzijden lange biografie toegevoegd, die je dan ook maar beter niet kunt lezen. Geen kwaad woord over het fraaie proza van Henk van Woerden, maar het is allemaal net iets te veel. Zoals het ook te veel is om eerst naar de film Black butterflies van Paula van der Oest te gaan kijken. De gedichten worden daar geen haar beter van. Integendeel. Bovendien hebben de verzen van Jonker dat ook helemaal niet nodig. Niet voor niets rekenen wij haar tot de grootste Nederlandse dichters van de vorige eeuw. Nederlandse dichters? Ach, neerlandici hebben altijd al tamelijk ruimhartig geannexeerd. Vroeger lazen wij Elisabeth Eybers op de opleiding. En tegenwoordig verschijnt Antjie Krog op de Nederlandse poëziefestivals. Laat scholieren dan ook maar eens iets van Ingrid Jonker lezer. Met de (uitstekende!) vertaling van Gerrit Komrij ernaast, is dat zeker geen straf. Een lief gedicht om erin te komen:
Die lug is vol rose die rose is weerloos weerloos jou hande jou oë roos van jou mond die more is jy weerlose roos van die more wond van die rose
(De lucht is vol rozen de rozen zijn weerloos weerloos je handen je ogen roos van je mond de morgen ben jij weerloze roos van de morgen wond van de rozen)
Hier wordt de kwetsbaarheid van de liefde bezongen, zoals ik die eigenlijk alleen nog maar van Gorter (‘want zie je ik hou van je’) en Campert (‘ja rozen’) kende. Maar dan wel net iets verontrustender door die ‘wond’ aan het eind. Het hele gedicht suggereert schoonheid. Maar waarom komt in de laatste regel dan toch die pijn om de hoek kijken? Dit is zo’n moment waarop de biografie of de film uitkomst zouden kunnen bieden. Maar het gaat niet om de film, het gaat om het gedicht. En om een pijn die de lezer zelf maar aan de liefde moet koppelen – wat doorgaans niet veel moeite kost. Ook andere gedichten koppelen iets liefs aan iets wreeds. zoals in dit fragment:
Ek speel ek is kind: appelliefies, appelliefies en heide, koekmakrankas, anys, en die paddevis gly in die slym in die stroom, in my liggaam my skuimwit gestalte; maar riool o riool my nageslag lê in die water.
(Ik speel dat ik kind ben: kruisbessen, kruisbessen en heide, ambergeuren, anijs, en het kikkervisje glijdt in het slijm in de stroom, in mijn lichaam mijn schuimwitte gestalte; maar riool o riool mijn nageslacht ligt in het water.)
Na de film Black butterflies, of na de biografie van Van Woerden weten we: dit gedicht is de verwerking van een abortus, nadat de (onwetende) vader tijdelijk uit haar leven verdween. Met deze kennis is er inderdaad niet veel méér van te maken. Da’s jammer. Ik zal u daarom bij de volgende voorbeelden niet meer lastig vallen met de historische context. Want hoe rijk is een tekst als deze bijvoorbeeld niet:
Waar slaap my liefde, my liefde vannag sterre wat wieg in die denne en winde sterre wat wieg en sterre wat wag waar slaap my liefde, my liefde vannag?
(Waar slaapt mijn liefde, mijn liefde vannacht sterren die wiegen in dennen en winden sterren die wiegen en sterren op wacht waar slaapt mijn liefde, mijn liefde vannacht?)
Natuurlijk, er is niet veel fantasie nodig om op te merken dat het gedicht iets met een geliefde van doen heeft. Maar daar gaat het mij niet om. Het gaat om twee dingen: allereerst is het een gedicht over de liefde van de lezer – een mogelijkheid die je uitsluit als je de woorden verbindt aan Mijnheer A in Nacht B uit het leven van Schrijfster C. Maar meer nog gaat het om de taal van het gedicht zelf. Door de klank van de woorden, de kandans van het metrum ontstaat er een stemming die ver uitstijgt boven de mededeling over Mijnheer A. De taal speelt een spel met de lezer, zoals ook de sterren, de wind en de bomen dat kunnen. En een heel goede dichter. Leo Vroman bijvoorbeeld. Of Ingrid Jonker.
Omdat historische kennis nou eenmaal niet uit te gummen is, ga ik (in weerwil van wat ik hierboven schreef) toch nog even terug naar de werkelijkheid. De werkelijkheid van wat misschien wel haar meest bekende gedicht is. Ik citeer de eerste en de derde strofe (maar beveel het hele gedicht van harte aan):
Die kind is nie dood nie die kind lig sy vuiste teen sy moeder wat Afrika skreeu skreeu die geur van vryheid en heide in die lokasies van die omsingelde hart
[...]
Die kind is niet dood nie nòg by Langa nòg by Nyanga nòg by Orlando nòg by Sharpeville nòg by die polisiestasie in Philippi waar hy lê met een koeël deur sy kop
(Het kind is niet dood het kind heft zijn vuist naar zijn moeder die Afrika schreeuwt de geur schreeuwt van vrijheid en heide in de townships van het omsingelde hart
[...]
Het kind is niet dood noch bij Langa noch bij Nyanga noch bij Orlando noch bij Sharpeville noch bij het politiebureau van Philippi waar het ligt met een kogel door zijn hoofd)
Jonker (opstandige dochter van een minister van het apartheidsregime) schreef dit gedicht nadat zij toevallig in een demonstratie tegen de pasjeswet was terechtgekomen en zag hoe de politie gericht op de zwarte bevolking schoot. Maar het gedicht dankt zijn roem toch eerst en vooral aan het simpele feit dat Nelson Mandela het (in het Engels) citeerde bij de opening van het eerste vrij gekozen parlement na de afschaffing van de apartheid.
|